Skip to content

Eerst even vragen hè!

# 14 – 28 juni 2021

Op een van de eerste bladzijden van ‘Het meisje met de Paardenstaart’ schreef ik ‘Het recht van opvoering voorbehouden volgens de wet van 28 juni 1881 (Staatsblad no 124)’.
Tuurlijk, deze auteur vindt zijn verhaal buitengewoon geschikt voor verfilming, en dan kan dat maar gezegd zijn, maar ik nam het zinnetje als citaat over uit het boek van Henrik Ibsen, dat in ‘Het meisje …’ zo’n grote rol speelt. Ik vond het, op de eerste bladzijde van zijn bundel toneelstukken zo’n mooie waarschuwing. Waarbij de vrees voor naspelen dus groter was dan die voor kopiëren. De oorspronkelijke Nederlandse uitgave (van Peer Gynt althans) dateert van 1908. Schitterend boek, inclusief door de uitgever met de hand ingeplakte fotootjes en – heus! – met de pen daaronder de toevoeging dat het een afbeelding van de schrijver betreft. Ik heb intussen meerdere eerste drukken ingezien, en overal hetzelfde fotootje met hetzelfde onderschrijft, maar steeds net een pietsie anders. Echt handwerk dus.

De ‘Rechten voorbehouden’-kwestie kwam gelijk op met de uitvinding van de boekdrukkunst. Niet ter bescherming van de auteur, de geestelijk vader van een werk, maar van de drukker. Nadrukken kon al gauw goedkoper dan het maken van een originele uitgave en hier lagen dus grotere financiële belangen dan naar men vond voor de auteur.
De drukker, meestal gelijk de boekverkoper, kocht zijn kopij van de schrijver en verkreeg daarmee het kopijrecht. Onder invloed van de Franse bezetting eind achttiende eeuw kwam er meer ordening in deze materie – hetgeen trouwens voor ons gehele rechtsstelsel gold. Zo kwam er in 1817 een eerste wet die aan ‘autheurs’ het uitsluitend recht verschafte om ‘hun werken door den druk gemeen te maken’. Overigens gold dat voor ‘letterwerken’ en voor ‘kunstwerken’. Maar er was geen regeling voor het op- en uitvoeren van toneel- of muziekwerken. Die kwam er bij de wet van 1881, vandaag precies 140 jaar geleden, een wet trouwens waaraan jarenlange moeizame beraadslagingen voorafgingen.

De wetsgeschiedenis op het auteursrecht illustreert aardig de ontwikkeling van de communicatiemiddelen. Begonnen bij de boekdrukkunst en eerste wetgeving begin negentiende eeuw, bleef het niet bij de wet van 1871. In 1912 kwam er een nieuwe wet, waarmee Nederland (eindelijk!) in de pas kwam te lopen met de Berner Conventie van 1886. In dat verdrag wordt het auteursrecht automatisch toegekend voor elk creatief werk. De auteur behoeft het dus niet te laten registreren of andere acties te ondernemen om zijn rechten te verkrijgen. Zodra een werk bestaat – en dat is wanneer het in een fysiek medium vorm heeft gekregen – heeft de auteur automatisch alle exclusieve rechten op dat werk. Sindsdien is de wetgeving voortdurend aangepast en valt nu bijvoorbeeld ook software daaronder. Maar aan het principe van dat automatische recht is niets veranderd.

In die zin kan je vraagtekens zetten bij al die copyright-bepalingen die je in colofons (ook in mijn boeken), op websites, en waar al niet meer aantreft. Waarom een recht te claimen dat je toch al hebt?!
Och, laat het maar een waarschuwing zijn en filmproducenten: zie mijn contactgegevens elders op deze website.

Dit bericht heeft 0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top